Tweede Kamer zet volgende stap richting hogere heffing op voordelen uit lucratieve belangen
Veel ondernemers gebruiken managementparticipaties om sleutelmedewerkers aan zich te binden. Afhankelijk van de vormgeving kunnen dergelijke managementparticipaties kwalificeren als een lucratief belang. De fiscale behandeling van zulke participaties staat onder politieke druk. De Tweede Kamer wil de heffing over voordelen uit lucratieve belangen verzwaren.
In dit artikel beschrijven we wanneer de lucratiefbelangregeling kan spelen, wat de gevolgen van een kwalificatie als een lucratief belang zijn en hoe de lucratiefbelangregeling mogelijk gaat wijzigen.
Wanneer spreken we van een lucratief belang?
Bij een managementparticipatie krijgen managers geregeld aandelen in het bedrijf waarvoor zij werkzaam zijn. Als zij deze participatie tegen een zakelijke prijs verkrijgen kan heffing van loonbelasting worden voorkomen. Om de participatie toch interessant en betaalbaar te houden, wordt deze in veel gevallen zodanig vormgegeven dat de zakelijke inbreng relatief beperkt is, maar wel wordt meegedeeld in een relatief groot gedeelte van de overwinst van het bedrijf. Dit wordt het hefboomeffect genoemd. Het potentiële rendement dat kan worden behaald met de managementparticipaties staat dan mogelijk niet in verhouding tot de risico’s die door de managers worden gelopen in verband met de investering in de managementparticipaties.
Dit hefboomeffect is een belangrijke indicatie voor de aanwezigheid van een lucratief belang. Een aandelenbelang kwalificeert als lucratief belang indien voldaan wordt aan twee voorwaarden.
- Beloningsvoorwaarde: de voordelen uit de aandelen beogen mede een beloning te zijn voor de werkzaamheden van de manager.
- Hefboomeffect: met een geringe eigen inbreng kan een relatief hoog rendement behaald worden. Hiervan is sprake wanneer de managementparticipaties een achtergestelde soort aandelen betreffen welke minder dan 10% van het totale geplaatste aandelenkapitaal vertegenwoordigen (10%-eis).
Ook kan sprake zijn van een lucratief belang indien aandelen of andere vermogensrechten worden verkregen die economisch overeenkomen of vergelijkbaar zijn met aandelen waarbij een dergelijk hefboomeffect speelt. Bij deze economisch vergelijkbare vermogensrechten geldt ook zowel de beloningsvoorwaarde als de 10%-eis.
Wat zijn de gevolgen als sprake is van een lucratief belang?
De voordelen uit een aandelenbelang worden normaliter belast in box 2 (bij een belang van >5%) of in box 3 (bij een belang <5%) van de inkomstenbelasting. Bij een lucratief belang worden de voordelen echter belast in box 1 tegen een belastingtarief dat oploopt tot 49,5%. Dat is fors hoger dan het box 2-tarief van 31% of het box 3-tarief van 36%. Het idee achter dit hogere tarief is dat het voordeel uit een lucratief belang ook een beloning vormt voor verrichte arbeid en daarom tegen hetzelfde belastingtarief moet worden belast als ander arbeidsinkomen.
De wet bevat een keuzemogelijkheid om deze hoge heffing in box 1 uit te ruilen tegen een lagere heffing in box 2. Indien de managementparticipaties worden gehouden via een vennootschap waarin de manager meer dan 5% van de aandelen bezit en minimaal 95% van de ontvangen voordelen uit de managementparticipatie in hetzelfde kalenderjaar door de vennootschap wordt uitgekeerd naar privé, dan worden deze voordelen belast in box 2 in plaats van in box 1. In de praktijk wordt veel gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en de vormgeving van de managementparticipatie wordt hier vaak specifiek op afgestemd.
Verhoging van belastingdruk op komst?
De mogelijkheid om de heffing over het voordeel uit een lucratief belang in box 1 uit te ruilen tegen een heffing in box 2 is al langer onderwerp van politiek debat. In april 2024 werd daarom in een serie moties over ‘extra belasting voor extreem rijken’ de regering verzocht om ervoor te zorgen dat private-equitymanagers voor hun voordelen uit lucratieve belangen altijd worden belast naar het progressieve box 1 tarief. Hoewel de motie is gericht op private-equitymanagers, zal dit ook gevolgen hebben voor managementparticipaties in het bedrijfsleven die als lucratief belang kwalificeren.
Hoewel de motie breed werd gesteund, leidde zij nog niet tot nieuwe wetgeving. Wel volgde een onderzoek naar de lucratiefbelangregeling, waarin werd geconcludeerd dat de regeling goed functioneerde en aanpassing van de regeling tot een verstoring zou kunnen leiden van de goedlopende, op samenwerking gerichte uitvoeringspraktijk, met forse uitvoeringsgevolgen en onduidelijke budgettaire gevolgen.
Dit onderzoek heeft de initiatiefnemers van de motie niet ontmoedigd. Op 3 juli 2025 werd opnieuw een motie aangenomen om per 1 januari 2026 alsnog een hogere belasting op voordelen uit lucratief belang in te voeren. De box 2-uitwijkmogelijkheid mag weliswaar blijven bestaan, maar de heffing in box 2 dient volgens de motie wel te worden verzwaard. Het gaat dan mogelijk om een verhoging van het huidige belastingtarief (maximaal 31%) naar een tarief van 36%. Het is echter nog niet duidelijk op welke wijze de verzwaring wordt vormgegeven en of deze verzwaring daadwerkelijk de eindstreep gaat halen.
Tot slot
De verwachting is dat de belastingheffing over voordelen uit lucratieve belangen wordt verzwaard. De in de praktijk populaire mogelijkheid om de heffing in box 1 uit te ruilen tegen een heffing in box 2 zal mogelijk minder gunstig worden.
Heeft u vragen over dit onderwerp? Of wilt u weten of uw participatieregeling risico loopt onder de lucratiefbelangregeling? Neem dan gerust contact met ons op.